Deel A: Theoretisch overzicht 1880 - 1940
Impressionisme | Naturalisme | Modernisme | Dadaïsme | De nieuwe zakelijkheid |
---|---|---|---|---|
1874-1886 | 1850-1900 | 1900-1940 | 1916-1924 | 1925-1940 |
Mensen zien de wereld allen op hun eigen wijze. Er is geen objectieve waarneming. Niet de werkelijkheid uitbeelden, maar vooral hun eigen ervaring weergeven. | Laten zien hoe het leven van een mens zo geworden is | Parapluterm voor: het expressionisme, het dadaïsme, het surrealisme, het kubisme, het futurisme, het constructivisme en de nieuwe zakelijkheid | Antikunst, kunst om te laten zien dat kunst niets voorstelt | Gaat niet om de vorm, maar om de inhoud |
Fin de siècle, een nieuwe periode waarin mensen wilden stoppen met oude traditie. Het gaat om de impressie | In de nieuwe tijd gingen mensen onderzoek doen naar de mens en de maatschappij. Ze onderzochten welke factoren invloed hadden op iemands leven, dat zag je terug in naturalistische werken | Roaring twenties, veel nieuwe ontwikkelingen in andere kunstvormen, zoals kubisme. Deze nieuwe ontwikkelingen kwamen ook terug in literatuur, vooral in de vorm daarvan | Ook weer veel gespeel met vorm. Reactie op alle kunst om te ‘protesteren’ tegen de kunst | Deze stroming is een reactie op het modernisme. Het gaat niet om de vorm, maar om de inhoud. Het is een stroming die zich afzet tegen het modernisme. |
Herman Gorter, Paul van Ostaijen, Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel | Louis Couperus en Frederik van Eeden | Hendrik Marsman, Paul van Ostaijen, Ferdinant Bordewijk en Belcampo | Paul van Ostaijen | Ferdinand Bordewijk, Nescio, Willem Elsschot, Menno ter Braak en Edgar du Perron |
De beweging van Tachtig zette zich af tegen andere dichtvormen. Bestond uit een groep jonge Amsterdammers met als doel te zeggen dat dichtkunst een doel opzich is, en niet slechts een middel. Omdat ze niet in ‘de gids’ werden gepubliceerd, schreven ze ‘de nieuwe gids’
Zowel Paul van Ostaijen als Herman Gorter schreven impressionistiche gedichten. Paul van Ostaijen schreef naast inpressoinalistische literatuur ook expressionistisch en een tijdje dadaïstische literatuur. Martinus Nijhoff verzette zich tegen de woordkunt van de beweging van tachtig en hoorde helemaal niet bij een van de populaire stromingen, en verschilde op die manier van de anderen in zijn tijd. Herman Gorter hoorde bij de beweging van tachtig, en verzette zich tegen de ‘oude’ liteatuur. Paul van Ostaijen en Herman Gorter schreven met kunstige taal, terwijl Martinus Nijhoff juist streefde om met gewone woorden te schrijven. Wel waren alle drie de schrijvers politiek actief, wat een overeenkomst tussen hen is. Paul van Ostaien zette zich in voor Vlaamse emancipatie, Herman Gorter was actief in de SDAP en Martinus Nijhoff zat in het Nederlandse verzet. In de gedichten van Paul van Ostaijen en Martinus Nijhoff merk je de invloed van de oorlog. Herman Gorter leefde in een tijd waarin geen oorlog was, en dat merk je ook in zijn gedichten.
Paul van Ostaijen maakt van zijn personages vaak een karikatuur, zoals ’notaris Telleke’ in ‘De overtuiging van notaris Telleke’, die vindt dat sneltreinen te snel gaan of ‘Scholem Weissbinder’ in ‘Paul van Ostaijen en zijn Scholem Weissbinder’, met een angst voor stropdassen en bretels. Paul van Ostaijen leefde in een tijd waarin veel angst was, door de oorlog, economische crisis en politieke onrust. Hij maakte van de angst karikaturen om hiermee om te kunnen gaan. Zijn verhalen passen dus goed bij de tijdsgeest waarin hij leefde.
Een bekend personage van Martinus Nijhoff is ‘Awater’ in zijn gedicht ‘Awater’. Awater wordt geobserveerd door de ik-figuur, waarbij hij telkens de link legt met bijbelse personages. Awater is een soort van gids, die de ik-figuur meeneemt naar een andere wereld. In de tijd dat dit gedicht werdt geschreven was het een roerige tijd. Daarom past dit gedicht bij de tijdsgeest. De mensen in die tijd hadden de behoefte om te ontsnappen naar een andere wereld.
Herman Gorter heeft in zijn gedicht ‘Mei’ een personage ‘Mei’ die symbool staat voor de maand Mei. De tijd waarin dit gedicht werdt geschreven was een tijd van vernieuwing. Dit gedicht past bij de tijdsgeest, omdat het een nieuw begin symboliseert(lente).
De schrijvers zetten de personages dus op een verschillende manier neer. Paul van Ostaijen zet personages neer als karikatuur, terwijl Martinus Nijhoff en Herman Gorter personages neerzetten als symbool van iets anders.
De Binocle vindt ik een vooral een raar verhaal. Ik begrijp dat het het concept ‘fatalisme’ wil laten zien, maar ik vind de manier waarop ze dat doen niet heel realistisch. De verhaallijn gaat over iemand die de drang niet kan weerstaan om een binocle op iemands hoofd te gooien, wat ik op zich wel een grappige gedachte vind. Maar ik vind het vooral een raar en random verhaal.
Ik dacht dat de tijdsgeet waarin we nu zitten het postmodernisme heet, maar als ik de tijdsgeest waarin we leven zelf een naam zou moeten geven zou ik het ‘verdeling’ noemen. Dit omdat er tegenwoordig veel verschillende mensen verschillende ‘kanten’ opgaan. Op het gebied van kunst zijn er mensen die allerlei verschillende stijlen hanteren. Er is niet echt één nieuwe richting. Verdeling beschrijft ook goed wat er aan de hand is op politiek gebied. Er is veel polarisering en men probeert allemaal hun eigen ideeën te bereiken. Maar verdeling hoeft niet persé slecht te zijn. Ik zou ook stellen dat verdeling er voor kan zorgen dat je veel verschillende invalshoeken hebt. En dat vind ik typerend voor deze tijd. Het bevat wat aspecten van het individualisme, maar dan doorgetrokken naar allerlei zaken.
Deel B: Postmodernisme en jouw gelezen boeken
Beide boeken vondt ik prima om te lezen. Het zijn niet de leukste boeken die ik ooit heb gelezen, maar zeker niet de minst leuke. Meestal vind ik boeken waarbij het realiteitsgehalte lager is, leuker. Het boek ‘Magnus’ had daarintegen een erg hoog realiteitsgehalte. Het boek had echt kunnen gebeuren. Het boek ‘Ik wil geen hond zijn’, spreekt mij daardoor op het eerste gezicht meer aan. Het boek voegt een nieuw concept toe (pillen kunnen nemen om in een hond te veranderen) wat ervoor zorgt dat ik het boek interessanter vind, omdat ik ga nadenken hoe het zou zijn als dat realiteit zou zijn. Het leuke aan het boek ‘Magnus’ vondt ik de toevalligheid van de terugkerende dingen. Dat Caro Cecilia al blijkt te kennen, dat Magnus de gene was waar Caro naartoe ging na haar examen. Aan het begin zie je alleen dat ze weggaat, en lijkt niet belangrijk waarheen ze gaat, maar uiteindelijk blijkt het weer terug te komen in het verhaal, en zonder dat Merlijn het weet, de reden dat zijn creditcard wordt gebruikt waardoor Merlijn naar Stockholm gaat. Ik denk niet dat ik deze boeken zo snel zou aanraden aan iemand anders. Over het algemeen vindt ik dat ik te weinig boeken lees om echt met zekerheid een boek een ‘goed boek’ te kunnen noemen. Maar ik zou stellen dat, zelfs als ik een boek zou MOETEN aanraden, dat ik dan dit boek niet als eerste zou aanraden. Ik zou eerder een van mijn eerder in het jaar gelezen boeken aanraden, met name ‘alles wat er was’. Dat boek beschrijft een byzondere situatie, wat je ook terugziet in de vorm van het boek. Wanneer je het leest, wordt je volledig meegenomen in de situatie, en dat vindt ik een van de belangrijkste dingen in een boek. Dat je jezelf kan verplaatsen in de situatie, en dat je het gevoel hebt dat je er zelf bij bent.
Het boek ‘Mangus’ bevat aspecten van het naturalisme. Zo kun je door het boek heen lezen hoe verschillende dingen impact hebben gehad op hoe Merlijn is. Het Naturalisme stelt dat er drie dingen zijn die invloed hebben op het leven van een mens: de erfelijke aanleg, het sociale milieu en de tijdsgeest. In ‘Magnus’ lees je veel over dat Merlijn epilepsie heeft, en dat dat een grote impact heeft op zijn leven. Dit stukje erfelijke aanleg heeft impact op het leven van Merlijn, wat je steeds door het boek door leest. Postmodernisten stellen dat de werkelijkheid niet te bevatten is, omdat alles relatief is. In mijn boeken zie je dat niet direct terug. Ze zijn geschreven in 2016 en 2019, dus volgens de definitie van het postomdernisme (de tijd 1940 tot heden) zouden ze postmodernistisch moeten zijn. Deze boeken zijn ook niet echt kubistisch of constructivistisch. Een van de boeken die ik dit jaar gelezen heb, ‘Alles wat er was’, is veel meer constructivistisch, maar in deze boeken merk je dat niet zo. Je zou het boek ‘Ik wil geen hond zijn’ een beetje een romantisch werk kunnen noemen. Het gaat bij romantische werken om het gevoel, wat je aan het begin, voor het hele stuk over een hond willen zijn, wordt beschreven in het boek. Je zou het boek ‘Magnus’ ook een beetje impressionistsch kunnen noemen, omdat je in het gevoel duikt van Merlijn, en je leest hoe hij de wereld ziet. Bij impressionisme gaat het immers om het gevoel dat mensen hebben bij situaties, en minder om de objectieve waarneming daarvan. Dit is ook meteen de reden dat het boek ‘Magnus’ niet overduidelijk impressionistisch is. Daarvoor gaat het teveel over de objectieve waarneming van de wereld.